 |
FRANSE WOORDEN/ZINNEN VAN GRDRO
<END> 160902
AUTO - <TOP> =========================== afspraak = rendez-vous  auto, busje, bus, motor, vrachtauto = voiture, camionnette, bus, moto, camion autoband, richtingaanwijzer = un pneu, la direction ???, autodeur = portière de voiture autorijden = conduire une voiture boete = l'amande de weg = la route de weg wijzen = m'indiquez le chemin draai om, = faites demi-tour Een beetje te hard = un peu trop forte gas, benzine, diesel = gaz, essance, diesel Ik moet tanken = je dois faire le plein Hoe hard heeft u gereden? = á quelle vitesse avez-vous conduit? Hoeveel heeft u gedronken? = Combien en avez vous bu? huren = louer is kapot, kunt u het maken? = est cassé, pouvez-vous le réparer? langzamer, sneller = ralentissez, acélérez lopen, besturen = marcher, conduire passagier, bestuurder = passager, le conducteur d'un véhicule snelle = rapide stop hier = arrêtez-vous ici tankstation = station-service waar is … ? = ou est … ? Waar kan ik een benzinestation vinden? = Où puis-je trouwer une station service? Waar kan ik … vinden? = Où puis-je trouwer …? wiel, motor, brandblusser = roue, moteur, extincteur strip = bande mij ophalen = venier me chercher BELEEFDHEDEN - <TOP> =========================== aangenaam kennis te maken = je suis ravi de vous rencontrer hoe maakt u het = comment allez vous? Goed dank je en met jouw? = Bien, merci. et vous même? Tot ziens! = Au revoir! antwoord a.u.b. = répondez s'il vous plaît fijne dag verder = bonne journée graag gedaan = Je vous en prie natuurlijk = bien sûr normaal / normaalgesproken = Normalement (Van)Waar komt u vandaan? = D'où venez-vous? ik beloof, beloven = je promets, promettre Het was een genoegen = ce fut un plaisir de parlez avec vous tot de volgende keer, volgende = A la prochaine fois, prochaine confersatie= confersation bezoeken, ik bezoek = visiter, je visite ik zou je … = je serais de vous … ik kus = j'embrasse prettige dag / fijne dag nog = bonne journéé tot gauw = à bientôt je bent geweldig = vous êtes génial/un artiste/super sorry = désolé het spijt me = je suis désolée BESTELLEN - <TOP> =========================== Kan ik iets bestellen? = Puis-je commander quelque chose? Kan ik je een drankje aanbieden? = Puis-je vous offrir un verre Laat maar zitten, de rest is voor u = C'est bon, gardez la monnaie DIEREN - <TOP> =========================== beer = ours bijten, bijt hij? = mordre, est-ce qu'il mord? daar = la bas dier, koe, stier, varken, hert = animal, vache, taureau, cochon/porc, cerf dolfijn, gorilla, uil = deauphin, gorille, hibou hem aaien, aai hem = le caresser, caresse-le Je … heeft mij gebeten = Votre … m'a mordu kamelen, krokodillen = chameaux, crocodiles octopus, walvis= pieuvre, baleine proberen = essayer puppy, aap, hagedis, muis = chiot, singe, lézard, souris slang, geit, = serpent, chèvre vlinder, dinosaurus= papillon, dinosaure vogel, haan, kip = oiseau, coq, poulet Wat voor een ras = De quelle race zebra's = les zèbres schaap, bok/geit = mouton, chèvre DIVERSEN - <TOP> =========================== anders, betekenen, wachten/verwachten = different, signifier, attendre band = groupe beleefd = polis begrijpen/verstaan = comprendre best, zitten, ik zit op … = meilleur, s'asseoir, je m'assois brengen, komen = apporter, venier Bij de … = Auprès de … blijven, willen, wilt u, = rester, vouloir, désirez-vous, Dat zegt me niks/daar heb ik geen zin in = ça ne me dite pas! dragen, starten/beginnen, ontmoeten, = porter, commancer, rencontrer elkaar, aan elkaar = l'un et l'autre, les uns aux autres groeien, oefenen, bouwen, maken = cultiver, s'entraîner, construire, faire haar baan = son travail Haar naam was Sarah = Elle s'appelait Sarah heel eenvoudig, herkennen/weten, = très simple. connaître weten, ik weet, wij weten = reconnaître, savoir, je sais, nout savons wij wisten, = nous avons su herinneren, ik herinner me dat = souviens, je me souviens que hoelang = combien de temps ik verlaat, verlaat mij niet, verlaten= Je quitte, ne me quitte pas, quitter ik zal verlaten = je quitterais huren = louer ik laat het u zien = je vous montrerai ik gebruik, gebruiken = j'utilise, utiliser Ik ken dat/weet 't. Ik heb dat gekend/geweten = Je le connais. Je l'ai connu. ik moest de … uitzetten = Je devais éteindre le/la … ik wordt gek van al die vervoegingen = Je suis folle de tous ces conjugaisons instemmen, afgunst = être d'accord, envie kijken naar = regarder kleiner = plus petit lopen, sluiten, roepen = marcher, fermer, appeler prettige wandeling = bonne marche Mag ik bij u komen zitten? = Puis-je m'asseoir à côte de vous Mag ik hier zitten? = Puis-je m'asseoir ici? meestal = principalement moeten, kunnen = devoir, pouvoir nemen, hebben, moeten = prendre, avoir, devoir net (doen), = juste, niets, = quoi que ce soit / ne … rien, openen, open, sluiten = ouvrir, ouvert, fermer ophouden/stoppen = ârretér opruimen/reinigen, = ranger, postzegels = timbres rennen, brengen, zoeken, rijden = courir, apporter, rechercher, conduire samen, lachen = ensemble, rire spannende = captivant speelgoed, zand, zeep = les jouets, sable, du savon storen, denken = déranger, penser te spreken = à parle uitrusten = reposer vergeten = oublier verlaten, bellen/telefoneren = partir, appeler wakker worden = se réveiller (aan)Wie heb je … = à qui as-tu … wie, ik hou van … , ik vind … . leuk, = qui, j'adore, j'aime … , Wij moesten, moesten jullie … = Nous devions, vous deviez Wij wilden niet = Nous ne voulions pas wij wisten = nous avons su werken, vragen, telefoneren, vertellen = travailler, demander, téléphoner, raconter worden, genomen = devenir, pris (van prendre) Zojuist had ik het nog = Je l'avais à l'instant. bijwonen / deelnemen = assister echt, sommige, verschillende = vraiment, certains, plusieurs vind ik mooi = me plaît zichzelf = lui-même mozaïek = mosaïque ook, aussi/également blijven, woning = rester/demeurer, demeure woning, de woning = demeure, propriété gedurende = durant niets, heerlijk = rien de tout, délicieux goed gedaan, perfect = bonne travail, parfait DOKTER - <TOP> =========================== Afspraak bij de dokter = la nomination du médecin Ik ben allergisch = Je suis allergique Ik ben duizelig = J'ai la tête qui tourne Ik ben verkouden = J'ai attrapé un rhume Ik heb een dokter nodig. = J'a besoin d'un médecin (docteur). Ik heb een ernstige longziekte = J'ai une maladie pulmonaire grave Ik heb hoofdpijn = J'ai mal â la tête Ik kan moeilijk ademhalen. = J'ai du mal a respirer. Ik moet hoesten = J'ai une toux Ik moet overgeven, overgeven = J'ai vomi, vomir longen = poumons mijn … doet pijn = Mon … me fait mal. Wanneer heeft de dokter spreekuur? = Quant sont les heures de consultation du médecin? ETEN/DRINKEN - <TOP> =========================== aardbijen, bramen, abrikozen, perziken = fraises, mûres, abricots, pêches dames en heren! = messieurs dames! kersen, peer/peren, appels, = les cerises, les poires, les pommes cake, sandwich, dessert, koekje, = gâteau, sandwich, dessert, cookie, taart, honing, kaas, vlees = tarte, miel, fromage, viande saus, olie, olijfolie= sauce, huile/pétrole, huile d'olive Ik eet graag/ik houd van = j'aime bien Ik heb honger, uitgehongerd = j'ai faim, affamé Ik houd niet van = je n'aime pas ik vind dat lekker/dat is lekker = C'est bon! maaltijd = le repas meneer en mevrouw = monsieur et madame Mogen wij de menukaart zien = pouvons-nous avoir la carte? snoep = sucreries/bonbon vaak weinig = souvent, peu levering, = livraison/alimentation vegetariër = végétarien voedsel, drank = alimentation, nourritue, boirai Wij wilden niets drinken. = Nous ne voulions rien boire Te veel of te weinig, laat, goed, = beaucoup trop ou trop peu, tard, bien Het eten is koud = La nourriture est froide Anders nog iets = Autre chose? mineraalwater = l'eau minérale hartelijk bedankt = merci infiniment slecht = mauvais De rekening a.u.b. = L'addition s'il vous plait. Hier is uw factuur, controleer hem, alstublieft = Voici votre facture, vérifiez-la, s'il vous plait. Tot de volgende keer = A la prochaine fois houd je van vis = Aimes-tu le poison graan, granen = céréale, céréales TUIN - <TOP> =========================== de tuin = le jardin GARAGE/WERKPLAATS - <TOP> =========================== de boormachine, de schroevendraaier = la perceuse, le tournevis de hamer, tang = le marteau, la pince gereedschap = outils garage, werkplaats = garage, l'atelier breng de auto naar de werkplaats = ramener la voiture à l'atelier brengen naar de = pour amener le brengen = apporter GELDZAKEN - <TOP> =========================== Accepteerd u credit cards? = Acceptez-vous les cartes bancaires ??? apart betalen = payer séparément bank, billet de banque, geld, munt = banque, biller de banque, argent, pièce contant betalen = payer comptant Dan zal ik contant betalen - Alors je paierai en liquide Hoeveel geld hun je hier opnemen? = Quel montant est-il possible deretirer? Ik wil graag geld van mijn rekening opnemen = Je voudrais retirer de l'argent de mon compte ik wil graag = j'aimerais ik wil graag … = je voudrais … Is dat belastingvrij?= est cela exempte d'impôt -??? Kan ik hier met een creditcard betalen? = Est-ce qu-on peut payer avec une carte de credit? muntjes = jetons rekeningnummer = nummero de compte Waar moet ik tekenen? = Où doit-je signer? GEZONDHEID - <TOP> =========================== Gezond = sain HELP - <TOP> =========================== Bedankt voor uw hulp = Merci pour votre aide bel de brandweer = appelez les pompiers Bel een … ! = Appellez le/la/un/une … ! een ambulance, een dokter, de politie = Une ambulance, un docteur /un médecin, la police Ga weg!, kijk uit!, gaat het? = Allez-vous-ent!, faites attention!, vous allez bien? Help!, brand!, dief!, stop! = Au secours!, au feu!, au voleur! arrêter! hulp, heeft u hulp nodig = d'aide, avez-vous besoin d'aide Ik ben bestolen! = J'ai été volé! Ik ben verdwaald = Je suis perdu (m) / perdue (v) Ik heb mijn … verloren! = J'ai perdu mon/ma/mes … ! kunt u ons/mij helpen? = pouvez vous nous/m'aider? Mijn tas, mijn paspoort, mijn portefeuille, mijn bril, mijn schoenen = Mon mon sac, mon passeport, mon portefeuille, mes lunettes, mes chaussures Pas op = Prends soins de toi kan ik u helpen = puis-je vous aider? kunt u mij helpen = Pourriez-vous m'aider? HUIS - <TOP> =========================== afwas = la vaisselle buur(man/vrouw), de buren = voisin, des voisins De sleutel van … is weg! = La clef du … n'est pas là! hij woont, wonen = il loge, loger/vivre/habiter kamer (leeg) = pièce ??? kleerkast = armoire matras = matelas opruimen = ranger schoon, = propre schoonmaken = nettoyer spiegel = miroir stoel, bank, salontafel, = chaise, banc, table basse strijken = repasser vloer = sol / plancher voordeur = porte d'entrée Wij maken schoon = nous nettoyons woonkamer, slaapkamer = la salle de séjour, la chambre à coucher wonen, = habiter, zijn vuil = sont sales Ik heb een tweepersoonskamer kamer nodig. = J’ai besoin d’une chambre double. oké, bedankt = D'accord, merci. vandaag = aujourd'hui bedankt voor alles = Merci pour tout. geen dank / graag gedaan = Je vous en prie/De rien HUREN - <TOP> =========================== === aanpassen/omboeken = Modifier éénpersoons kamer, tweepersoons kamer, = d'une chambre simple, d'une chambre double goedkoop hotel = un hôtel bon marché Heeft u een tweepersoonskamer vrij voor vannacht? = Avez vous une chambre double (libre) pour ce nuit? Heeft u kamers vrij? = Avez vous une chambre libre? Heeft u een tweepersoonskamer vrij voor vannacht = vous avez une chambre double gratuite pour ce soir / nous avons besoin d’un chambre pour deux / Avez-vous une chambre double libre pour ce soir (Google… ) Heeft u een kamer voor vannnacht = Vous avez une chambre pour ce soir / Avez vous une chambre pour ce soir (Google… ) Heeft u misschien een extra kussen? = Avez vous peut-être avoir un oreiller supplémentaire? hosts = hôtes Ik wil graag mijn reservering bevestigen = Je vaudrais confirmer ma réservation Ik wil graag een kamer reserveren = Je voudrais réserver une chambre. s'il vous plaât. Ik wil mijn reservering annuleren = Je vaudrais annuler ma réservation Is er een ontbijt inbegrepen? = Il y a un petit-déjeuner inclus? misschien = Peut-être Spreekt u Duits of Engels? = Parlez-vous allemand ou anglais? Wat kost een ontbijt? = Que coûts un petit déjeuner? ik kom aan, ik zal aankomen, = j'arrive, j'arriverai, wij zullen aankomen, zij zullen aankomen = nous arriverons, ils arriverons single, alleen = célibataire, seulement voor één/twee/drie persoon = pour une/deux/trois personne(s) voor één nacht = pour une nuit rookvrij = non-fumeur twee volwassen, géén kinderen = deux adultes, sans enfants een kamer met WC = une chambre avec WC een kamer met douche = une chambre avec douche een kamer met uitzicht = une chambre avec vue wij zullen … aankomen = Nous arriverons maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag = lundi / mardi / mercredi / jeudi / vendredi / samedi / dimanche ik zal in de middag aankomen = j'arriverai dans l'après-midi wij zullen in de avond aankomen = Nous arriverons dans la soirée wij zullen vanavond aankomen = Nous arriverons ce soir Heeft u iets goedkopers? = Est-ce-que vous-avez quelque chose de moins cher? Heeft u iets beters? = Est-ce-que vous-avez quelque chose de mieux? De kamer is te lawaaierig/donker= la chambre est trop bruyante/sombre De kamer is te lawaaierig = la chambre est trop bruyante De kamer is te klein = la chambre est trop petite Heeft u een stillere kamer? = Est-ce-que vous-avez une chambre plus tranquille? Heeft u een stevigere matras = Est-ce-que vous-avez une materlas plus ferme schone lakens = des draps propres meer, minder = plus, moins wcpapier = du papier toilettes huishouden/schoonmaak = le ménage roomservice = le service de chambre hoe laat is het ontbijt, de lunch, het diner = à quelle heure est (servi) le petit déjeuner, le déjeuner, le dîner een voorgerecht = une entrée Alles was pima/oké = toute s'est bien passé bedankt voor alles = merci pour tout. prettige dag. Tot ziens = bonne journée!. Au revoir! !!!! KANTOOR - <TOP> =========================== afspraak = rendez-vous gegevens, gegevensbestand = base, base de données bespreking = une discussion computer, printer = l'ordinateur, imprimeur, Dat is het werk van = C'est le travail de … een email = un courriel Ik chat met mijn vriend = je bavarde avec mon ami internet, ik chat, jij chat = internet, je bavarde, tu bavardes maken = faire vriend, vriendin, collega = ami, amie, collègue Heeft u Wifi/Wi-Fi = Est-ce que vous avez le Wi-Fi/Wifi Wat is uw netwerk? = Quel est votre réseau? Wat is het WIFI wachtwoord? = Quel est le mot de passe WIFI? werken, kantoor = travailler, bureau vel/blad, papier = feuille, papiers KEUKEN/ BIJKEUKEN - <TOP> =========================== afwas, de afwas doen = la vaisselle, laver la vaisselle afwasmachine = lave-vaisselle bord, kopje, kom, pot = assiette, tasse, bol, bocal broodrooster = grille-pain de was = le linge flessenopener, kurkentrekker = décapsuleur, tire-bouchon fornuis, oven = cuisinière, four Ik dek de tafel = je mets la table keukenmes = couteau de cuisine koelkast = réfrigérateur koken, braden = préparer, frire kraan = robinet mes, lepel, vork = couteau, cuillère, fourchette oven = four pan, braadpan, koekenpan = pot/poêle, casserole, poêle à frire spatel = spatule stuk kaas, stukken = morceau de fromage, morceaux tros druiven = grappe de raisin wasmachine, wassen, schoon, = machine à laver, laver, propre wassen = laver weegschaal = balance vriezer/diepvries = congélateur airconditioner = climatiseur strijkijzer, stofzuiger = fer/fer à repasser, aspirateur kok, chef kok = cuisinier, chef KINDEREN - <TOP> =========================== spelen, = jouer, tiener/puber = adolescent KLEDING - <TOP> =========================== aankleden, sokken, onderbroek, hemd = robe, chaussettes, pantalon dessous ???, chemise de knoop = le bouton Er is een knoop van je hemd af. = (Il y a un) Le bouton de la chemise est parti jurk, rok, sweater = robe, jupe, pull kleren = vêtement Ik verander/wissel van kleren = Je change mes vêtements Ik verander mijn shirt = Je change ma chemise Ik verander van overhemd = Je change mon chemises onderbroek = slip shirt, mantel/jas = chemise, le manteau trui/pullover, spijkerbroek, jas, vest = pull, jeans, veste, gilet vastbinden, stropdas = attacher, cravatte handschoen(en), (broek)zak, pak, broek, = gant(s), poche, costume, pantalon bril, zonnebril, lunettes, lunettes de soleil hoed, pet, paraplu, riem, = chapeau, casquette, paraplui, ceinture portemonnee, = porte-monnaie, KLEUREN - <TOP> =========================== Welke kleur is dat = C'est quelle couleur? Wat is je lievelingskleur = Quelle est votre couleur préféré? rood, oranje, geel, groen, cyaan, blauw = rouge, orange, jaune, vert, cyan, bleu purper, bruin, roze, wit, zwart, grijs = violet, marron/brun, rose, blanc, noir, gris zilver, goud = argent, or KOPEN - <TOP> =========================== aanbieden = offrir azijn, honing = vinaigre, miel boodschappen doen / winkelen = faire des courses braadworst = saucisses Die vind ik mooi = Il me plait bien een kleinere maat?/ kleiner? = Une autre taille? Een kwitantie, alstublieft. = Un reçu, s'il vous plaît. duur, goedkoop = cher, bon marché gratis = gratuit ik leer, ik leerde, ik heb geleerd = J'apprends, j'appris, j'ai appris dat zou … zijn = ça serait … Groter? = Une plus grande taille? Heeft U … ? = Avez-vous? Heeft u nog andere? = En avez vous d'autres Heel voordelig = très avantageux Het is te duur = C'est trop cher lieve, liefje = chêre Hoe duur is dit = C'est combien? Ik kijk alleen maar = Je regarde seulement. Ik koop dat. Ik heb dat gekocht = Je l'achète. Je l'ai acheté. Ik neem het = Je le prends Ik wil deze kopen = Je veux acheter ceci. Ik wil dit graag = je voudrais ceci Ik wil graag een … kopen. = Je veux acheter … Ik moest … kopen = Je devais acheter … ik winkel = je fais des achats Is die van leer? = Est-il en cuir? Kan ik het even zien = Est-ce que je peut levoir? kassa = caisse Kopen = acheter Leer, = cuir Leren tas, handtas = Sac de cuir, sac à main, nemen, hebben, moeten = prendre, avoir, devoir Niet te duur = pas trop cher pure zijde = de la soie pure ui, boon, bloemkool, broccoli, komkommer, wortelen, prei = Oignon, haricot, chou-fleur, brocolis, concombre, carottes, poireau Op … ben je geabonneerd? = á … . t'es-tu abonné? openingstijden = les heures d'ouverture uitgeven = dépenser Verkoop je … = est-ce que vous vendez … verkoopt u = vous vendez de … verkopen, kopen = vendre, acheté Wat is dit? = Est-ce que c'est? Welke kleur wilt u? = Quelle couleur désirez-vous? winkel, winkelen = boutique, faire des magazin dit, adviseren = ce/ceci, conseilliez groente = légumes geef me één kilo = donnez m'en un kilogramme weegschaal = balance KRETEN - <TOP> =========================== Begin!, Hou op!= Commense! / Commensez!, ârrète! / ârrètez Begrijpt u wat ik zeg? = Vous comprenez ce que je veux dire? Bezoekt u ons weer gauw! = Revenez vite nous voir! Dat is jammer = ce n'est pas de change / c'est dommage Doe niet zo stom = Ne soyez pas bête! echt = vraiment Even geduld = Attendez s'il vous plaît fotograferen, ik maak foto's = Tournage ???, je fais des photos Ga je gang = Allez, vas-y Geen probleem = Aucun problème / Pas du problème Het liefste = préférée Het was leuk = Ce fut un plaisir Hoeveel kost dat? = combien ça coûte?/ cela coûte combien? Ik ben gepensioneerd = Je suis retraité Ik ben tevreden, ik ben blij = Je suis content, je suis heureux Ik ga fotograferen = Je tourne Ik heet … = Je m'appelle … Ik snap het = je vois Ik wens je geluk, wensen = Je souhaite du bonheur, souhaiter Ik zoek het op = je vais voir Laat dat! Zeg dat! = Laisse ça! / Laissez ça!, Dis ça! / Dites ça! Laten we gaan = Alons-y Let goed op u zelf = faites bien attentions à vous! Leuk je te ontmoeten = Ravi de vous rencontrer Koop dat! = Achète ça! / Achetez ça! natuurlijk = bien-sûr Neem de tijd = Prenez votre temps! nieuwsgierige = curieuse nieuwe = nouveau oude, dikke = vieille, grosse Scheer je, scheren, was je, kam je haar, haarkam = Rase-toi, raser, lave-toi, coiffe-toi, peigne Veel geluk, geluk = Bon change, bonheur te veel of te weinig = beaucoup trop, trop peu Wacht een moment / Moment! = Attendez un moment! Wat wil je? / Wat zou je willen = Que désirez vous wat, wanneer, welke, hoe = quoi, quand, qui, comment Wees altijd aardig = Soit toujours gentil! Wees altijd eerlijk = Soit toujours honnête! (wees) eerlijk, oneerlijk = honnête, malhonnête Wees nooit oneerlijk! = Ne soit jamais malhonnête! Wees nooit brutaal = Ne soit jamais insolent/effronté Wees altijd beleefd = Soit toujours poli! Wees nooit onbeleefd = Ne soit jamais impoli Wees geduldig! = Soyez patient Wees voorzichtig! = Soyez prudent! Wees geduldig! = Soyez patient! Wees geduldig! = Soyez à l'heure! Wel Thuis! = Rentrez bien chez vous! Welke? = Lequel? Zwemmen in het meer = nager dans le lac Stop hier! = arrêtez-vous ici! elke, een ander, alle = chaque, l'autre/un autre, tous hoe, volgende, veel = comment, suivant, beaucoup beide, sommige, half, verschillende = les deux, certains, moitié, plusieurs deze, laag, hoog = ces/cela, bas, haut voor, beter = avant, mieux LANDSCHAP - <TOP> =========================== landschap = paysage strand = la plage gras = l'herbe hemel = le ciel sneeuw = la neige kust = côte LEREN - <TOP> =========================== bijvoeglijke naamwoorden = adjectifes Cursus Frans = cours de français Het is moeilijk om alles te onthouden - il est difficile de se souvenir de tout Ik heb 't begrepen, Ik heb geantwoord = J'ai compris, J'ai répondu Ik heb een beetje frans geleerd = J'ai appris un peu de français Ik heb mijn best gedaan - Je faisais de mon mieux Ik leer een beetje frans = J'apprends un petit peu français Ik leg 't uit. Ik heb dat uitgelegd. = Je l'explique. Je l'ai expliqué. Ik weet 't, Ik heb 't geweten = Je le sais. Je l'ai su. Ik zal het uitleggen = J'expliquerais Ik zoek een … = Je cherche un … leraar = professer leraar, antwoorden, komen = l'instituteur, réprondre, venir leerling = l'élève leren/studeren, antwoorden, begrijpen, lezen = étudier, répondre, comprendre, lire Het is moeilijk om alles te onthouden - il est difficile de se souvenir de tout horen, weten, wachten = entendre, connaître, attendre uitleggen, begrijpen = expliquer, comprendre Vind ik mooi = me plaît vragen, = demander zoeken = rechercher tekenen = dessinér leren, begrijpen, nemen = apprendre, comprendre, prendre wetenschapper = scientifique LICHAAM - <TOP> =========================== arm, = bras enkel, hals, hand, hart = la cheville, le cou, la main, le coeur heup, hoofd, huid, keel, kin = la hanche, la tête, la peau, la gorge, le menton lever, long, maag, mond = le foie, le pourmon, l'estomac, la bouche oog, ogen, pols = l'oeil, les yeux, le poignet nagel, neus, oor, rib = le nez, l'ongle, l'oreille, la côte rug, schouder, spier = le dos, l'epaule, le muscle vinger, voet, tong = le droigt, le pied, la langue voorhoofd, wang, zenuw = le front, la joue, le nerv haar, tanden, nek, = cheveux, les dents, cou, lichaam, been, arm, = crops, jambre, bras haren knippen = couper les cheveux MENSEN - <TOP> =========================== mensen, wezens = gens/des êtres humains, êtres, ik vier, vieren (feestje) = ik vier, vieren verjaardag = anniversaire ONDERWEG - <TOP> =========================== einde van de staat = au bout de la rue hoe heet … = comment s'appelle… Hoe kom ik bij … ?= Comment est-ce que j'arrive … ? van het … = de ce … OPMAKEN - <TOP> =========================== halsketting, armband, ring, oorbellen = la chaîne, le bracelet, la baque, de boucles d'oreilles PLAATS - <TOP> =========================== daar = la bàs De aarde , de zon, de maan, de sterren = la terre, le soleil, la lune, les étoiles is klein = est petite rondom, omhoog, omlaag= autour, en haut, en bas Uptown/Buitenwijk = bandelieue west, noord, zuid, oost = ouest, nord, sud, est REIZEN - <TOP> =========================== ambassade, = l'ambassade gids = quide touristique populaire radiostations = stations de radio populaires radiostations met populaire muziek = stations de radio avec la musique populaire franstalige radiostations met populaire muziek = les stations de radio de langue française avec la musique populaire Radiozenders NL+FR ik kom aan, ik zal aankomen, = j'arrive, j'arriverai, wij zullen aankomen = nous arriverons fototoestel, camera = caméra, appareil photo stelen, gestolen = voler, volé RICHTING - <TOP> =========================== achteraan = tout au fond / l'arri?re buiten, binnen = dehors/extérieur, intérieur ??? daar = là-bas Daar beneden = En bas Daar boven = En haut Daar is = la-bàs est dichtsbijzijnde = le plus proche Dit is … = Voici … Ik kon de weg niet vinden omdat ik geen plattegrond had. = Je ne pouvais pas le chemin, parce que je n'avais pas de plan de ville. Ik vraag de richting naar … = Je demande des indications à … Ik zal de richting vragen = Le demanderai des indications In de buurt = à proximité In het midden = au milieu leeg, vol, halfvol = vide, plein, à moitié plein is klein = est petite naast, tegenover = à côte de, en face de noord, oost, zuid, west = au nord, à l'est, au sud, à l'ouest Om de hoek, verweg = au coin, loin d'ici omhoog, naar beneden = haut, bas rechtdoor, omdraaien = tout droit, retournez-vous rechtomkeert maken = demi-tour terug = aller-retour ?? /étau richting = l'indication/des indications Sla linksaf, sla rechtsaf = tournez à gauche, tournez à droite verkeerslichten = feux de circulation voor, achter = devant, derrière, vooraan = tout devant / à l'avant Waar is het centrum? = Où est le centre-ville? Waar is het oude stadscentrum? = Où est la vieille ville? zebrapad = passage piéton Ik wil naar huis gaan = Je veux rentrer chez moi er heen gaan = alons y zij/hij zal gaan = elle/il ira wij zullen gaan = nous irons zij gaan = ils vont RIJDEN - <TOP> =========================== wij rijden met de auto = nous conduisons SFEER - <TOP> =========================== braaf = sages brutaal = effrontés dromen = rêver een stuk chocola = un morceau de chocolat geen geluk = pas de chance gedurende = durant gelukkig, ongelukkig = chanceux, malchanceux ik droom = je rêve ik ontspan me, = je me détends, lieve = affectueux lui, ijverig = paresseux, diligente pech = malchance saai = ennuyeux spannend, aardig, grappig, super = captivant, gentille, drôle, super snel = rapide vaak = souvent Wij ontspannen ons in de weekeinden = nous nous détendons les week-ends prachtig, vreselijk, aangenaam = merveilleux/magnifique, terriblement, agréable … houden van mij = … m'aiment SPORT - <TOP> =========================== fiets = vélo Ik speel tennis, … voetbal = Je joue au tennis / … au foot Kun je zwemmen = sais-tu nager overdekt zwembad = une piscine couverte springen = de sauter zwembroek, badpak = maillot de bain (voor beiden) zwemmen = nager/natation ik (speel) … = je joue au … fietsen, hardlopen, bowling = cyclisme, course à pied, bowling wij ontsnappen = nous nous détendons/évasion SCHOOL - <TOP> ============================ hij mag niet = il ne peut pas haast je naar … , haast je naar school = dépêchez-vous à … , pressé d'aller à l'école hij begrijpt natuurkunde = Il comprend la physique Ik leg uit hoe te vermenigvuldigen, optellen = J'explique comment multiplier, additionner delen, aftekken = diviser, retirer/soutraire ??? optellen, aftrekken, delen, vermenigvuldigen = additionner, soustraire, diviser, multiplier WONEN - <TOP> =========================== leven, zijn, wonen, weten = vivre, être, habiter, connaître Uptown/Buitenwijk = bandelieue huis, wonen in, gebouw = maison, vivant dans, bâtiment TELLEN - <TOP> =========================== vijfenzeventig = soisant quinze??? nul, één, twee, drie vier, vijf = zéro, un, deux, trois, quatre, cinq zes, zeven acht, negen, tien = six, sept huit, neuf, dix elf, twaalf, dertien, veertien, vijftien = onze, douze, treize, quatorze, quinze zestien, zeventien, achttien, negentien, twintig = seize, dix-sept, dix-huit, dix-neuf, vingt eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig = vingt-et-un, vingt-deux, vingt-trois vierentwintig, vijfentwintig, zesentwintig = vingt-quatre, vingt-cinq, vingt-six zevenentwintig, achtentwintig, negenentwintig = vingt-sept, vingt-huit, vingt-neuf, dertig, veertig, vijftig, zestig = trente, quarante, cinquante, soixante zeventig, tachtig, negentig, = soixante-dix, quatre-vingts, quatre-vingts-dix honderd, duizend, tienduizend, honderdduizend = cent, mille, dix-mille, cent-mille een miljoen, miljard = Million, milliard eerste, tweede, derde, vierde, vijfde = premier (m) / première (v), deuxième, troisième, quatrième, cinqième zesde, zevende, achtste, negende, tiende = sixième, septième, huitième, neuvième, dixième cijfers = chiffres TIJD - <TOP> =========================== gisteravond, eergisteren = hier, avant hier gisterochtend, gistermiddag = hier matin, hier après midi goedemorgen / goedemiddag-hallo / goedenavond = Bonmatin / bonjour / bonsoir heden, verleden, toekomst = présent, passé, avenir Hoe laat is het? Hoe laat… ? = Quelle heure est-il? à quelle heure? Ik kon niet op tijd komen = Je ne pouvais pas être à l'heure. Ik zie je morgen = à demain maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag = Lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche morgenochtend, morgenmiddag = demain matin, demain après midi ochtend, middag, namiddag, avond, middernacht = matin, midi, après midi, soir, minuit spoedig / liever = plutôt ??? vroeg, laat, te laat, op tijd = tôt, tard, trop tard, à l'heure vroeg = de bonne heur vroeger = autrefois De hele avond = toute la soirée ik heb de tijd = j'ai le temps in de morgen, in de middag, in de avond, vannacht = dans la matinée, dans l'après-midi, dans la soirée, dans la nuit TUIN - <TOP> =========================== besproeien = arroser UITGAAN - <TOP> =========================== alcohol = alcool bioscoop = cinéma bord, kom = assiette, tasse dat je wilde bestellen = que tu voulais commander De rekening graag = L'addition s'il vous plaît. Kan je de rekening uitleggen? = pouvez vous m'expliquez l'addition? drinken, vieren, praten, maken = boire, fêter, parler, faire een film = un filme Een glas water, een glas droge witte wijn = Un verre d'eau, un verre du vin blanc sec Een tafel voor twee a.u.b. = Une table pour deux s'il vous plaît. Hoe laat begint het? = à quelle heur commance-t-il? Hoe laat eindigd het? = à quelle heur se termine-t-il? Houd je van … ? = Aime tu le/la/ce/cette … ? Ik wil graag een … = Je voudrais un/une … Kan ik dezelfde schotel krijgen als die daar? = Pourrais-je avoir le même plat? kroeg = bistrot ??? Mag ik een menukaart a.u.b. = Est-ce que je peux voir la carte, s'il vous plaît menukaart = menu / la carte mes, lepel, vorm = couteau, cuillère, fourchette voorgerecht , salade, soep, ei, dessert = Une entrée, une salade, une soupe, un oeuf, un desert Wat kunt u (ons) aanbevelen? = Qu'est ce que vous nous recommandez? op vakantie, ik wil op/een vakantie = en congé, je veux des vacances waar wilt u heen? = où souhaitez-vous aller?/où allez-vous? wensen = souhaiter VERVOER - <TOP> =========================== auto, busje, bus, motor, vrachtauto = voiture, camionnette, bus, moto, camion boot, schip , veerpont = bateau, navire, ferry gas, benzine, diesel = gaz, essance, diesel Ik moest een taxi nemen = Je devais prendre un taxi. kampeerwagen/camper = campeur, RV ??? VLEES/VIS/GEVOGELTE - <TOP> =========================== biefstuk, hamburger, = steak, hamburger, kip, eend, vogel = poulet, canard, oiseau krab, kreeft, garnaal, mossels = crabe, hômard, crevettes, moules rundvlees, varkensvlees, lamsvlees = boeuf, porc, agneau schaal- en schelpdieren = aux fruits de mer vis, rundvlees, varkensvlees = Le poisson, le boeuf, le porc vis, zalm, haai = poisson, saumon, requin VLIEGEN - <TOP> =========================== Een ticket naar … , alsjeblieft = Un ticket pour … , s'il vous plaît. Hoeveel bagage mag ik meenemen? = Combien de bagage puis-je emporter? Is dat uw bagage? = Ce sont vos bagages? koffer, bagage, meenemen = valise, bagages, emporter luchthaven/vliegveld = l'aéroport springen, leiden/rij/sturen, vliegen = sauter, conduire, mouche stoppen, uitstappen = arrêter, descendre vliegen, hoogte = voler, hauteur vliegtuig, helicopter = avion helicopter Wij landen (met een vliegtuig) = nous atterrissons VRAGEN - <TOP> =========================== (aan)Wie heb je … = à qui as-tu … Heeft u misschien een extra kussen? =Avez vous peut-être avoir un oreiller supplémentaire? Heeft u een tweepersoonskamer voor vannacht? = Avez vous une chambre double pour ce nuit? Houd u van zingen? = Aimez-vous chanter? Een kleinere maat?/ kleiner? = Une autre taille? Gaat u (ga je) graag naar = aimez vous aller à … Groter? = Une plus grande taille? hou je van me? = M'aimes-tu? Heeft u … /heb je … = Avez-vous? Heeft u een tweepersoonskamer vrij voor vannacht? Heeft u kamers vrij? = Avez vous une chambre libre? Heeft u misschien een extra kussen? Heeft u nog andere? = En avez vous d'autres Hoe duur is dit = C'est combien? Hoe lang … ?= Combien de temps/d'heures … ? Hoe lang blijft u = Jusqu'a quand restez-vous? Hoe hard heeft u gereden? = á quelle vitesse avez-vous conduit? Hoeveel heeft u gedronken? = Combien en avez vous bu? Hoe heeft u geslapen? = Comment avez vous dormi? Hoe kom ik bij … ?= Comment est-ce que j'arrive … ? Houd je van … ? = Aime tu le/la/ce/cette … ? Is die van leer? = Est-il en cuir? Is er een … in de buurt? = tablet-gws&site est-ce qu'il y a … par ici? Is er een ontbijt inbegrepen? = Il y a un petit-déjeuner inclus? Kan ik het even zien = Est-ce que je peut levoir? Mag ik een … ? = Pourrais-je avoir … ? Mag ik even iets vragen? = Est-ce que je peut vous demander quelque choce? Mag ik je toilet gebruiken? Est-ce que je peux utiliser vos toilettes? Moest je een/de … roepen? = Tu devais appeler le/la … ? Mogen we hier gaan zitten? = pouvons-nous prendre place? Où y a t'il … ? = Is hier… ? Parlez-vous allemand ou anglais? Spreekt u Duits of Engels? Waar kan ik = où puis je Waarom kon je de/het … niet vinden? = Pourquoi ne pouvais-tu pas trouver le/la … ? Wat denk je.? = Qu'en pensez-vous? Wat is er … = Qu'est-ce qu'il y a … Wat is je lievelingskleur = Quelle est votre couleur préféré? Wat kost een ontbijt? = Que coûts un petit déjeuner? Welke kleur is dat = C'est quelle couleur? Welke kleur wilt u? = Quelle couleur désirez-vous? Zijn er … ? = Est-ce q'il y a … ? ik wil bellen = je veux téléphoner blijven = rester kunt u … = pourriez-vous … kunt u … repareren = pourriez-vous me reparer … WEER - <TOP> =========================== Het is bewolkt, het regent, het sneeuwt = C'est nuageux, il pleut, il neige Het is … graden Celcius = Il fait … degrés celcius Het is bewolkt, het is regenachtig, het sneeuwt Het is koud, het is mistig, het is bewolkt, het is droog, het is vochtig = Il fait froid, il est calme, il est couvert, il est sec, il est humide Het is warm, het is erg warm, = Il fait chaud, il fait tres chaud Het is zonnig, het waait, het waait hart, het is behaaglijk, Hoe is het weer? = Quelle temps fait-il? mooi weer = beau temps Il fait du soleil, il fait du vent, il fait du vent fort, c'est confortable Il fait frais, Il y a du brouillard, il fait des nuages, c'est sec, c'est humide Waar ben je geweest? = Où êtes-vous allés Waar heeft u gewerkt? = Où avez-vous travaillé? Wat heeft u aanbevolen? = Q'avez-vous recommandé Wat heeft u gegeten? = Qu'avez-vous mangé? Wat is het mistig! = Quel brouillard! Wie heeft u herkend? = Qu'avez-vous appris? Wat is de temperatuur vandaag = Quel température fait-il aujourd'hui? De wolk is grijs, Het is bewolkt = Le nuage est gris, Il est nuageux zonsondergang = le coucher de soleil / crépuscule zonsopgang, dageraad = le lever de soleil, aube Wat een mooie avond = Quelle belle soirée Wat een mooie morgen, de morgen = Quelle belle matinée, la matinée zomer, winter, herfst, voorjaar = été, hiver, automne, printemps de zomer is heet, het is heet = l'été est chaud, il fait chaud WIE/WAT/WAAR/HOE - <TOP> =========================== Hoe duur is dit = C'est combien? hoelang = combien de temps Hoe hard heeft u gereden? = á quelle vitesse avez-vous conduit? Hoe heeft u geslapen? = Comment avez vous dormi? Hoe heet … = comment s'appelle… Hoe is het weer? = Quelle temps fait-il? Hoe kom ik bij … ?= Comment est-ce que j'arrive … ? Hoe laat is het? Hoe laat… ? = Quelle heure est-il? à quelle heure? Hoe lang … ?= Combien de temps/d'heures … ? Hoe lang blijft u = Jusqu'a quand restez-vous? Hoe laat begint het? = à quelle heur commance-t-il? Hoe laat eindigd het? = à quelle heur se termine-t-il? Hoeveel bagage mag ik meenemen? = Combien de bagage puis-je emporter? Hoeveel geld hun je hier opnemen? = Quel montant est-il possible deretirer? Hoeveel heeft u gedronken? = Combien en avez vous bu? Hoeveel kost dat? = combien ça coûte?/ cela coûte combien? Waar ben je geweest? = Où êtes-vous allés Waar heeft u gewerkt? = Où avez-vous travaillé? Waar is er in de omgeving/nabijheid een bank? = où il y a une banque à proximité? Waar is… ? = ou est … ? Wanneer gebruikt hij zijn computer = Quant est-ce qu'il utilise son ordinateur Mag ik uw … gebruiken? = Puis je utoliser votre … ? Wat betekent … ? = des moyens qui … ? Wat heeft u aanbevolen? = Q'avez-vous recommandé Wat heeft u gegeten? = Qu'avez-vous mangé? Wat zou je graag willen? = Que désirez-vous? Wie heeft u herkend? = Qu'avez-vous appris? ZEE - <TOP> =========================== zee, zand, schelp = mer, sable, coquillage kreeft, mossel, garnaal = homard, moules, crevettes zeilboot, roeiboot, boot = voilier, bateau à rames, bateau mosselbank, paal = bouchot, pilotis stroming = débit hoge golven = hautes vagues ZOEKEN - <TOP> =========================== De luchthaven, de pier, een ziekenhuis = L'aéroport, le jetée, d'un hôpital Een bank, het strand, de brug, een café, een warenhuis, de markt = une banque, la plage, le pont, un café, un grand magazin, le marché Een Supermarkt, winkel = Un supermarché, marché/magasin, het postkantoor = le bureau de poste het toilet, het politieburo = les toilettes, le buro de la police Waar is het toilet? = Où sont les toilettes? Waar is de uitgang? = Où est la sorti? Ik zoek … = Je cherche … Waar is de/het/een … , alstublieft? = Où est … s'il vous plaît? Waar zijn de … ? = Où sont les … ? zoeken = rechercher FAMILIE - <TOP> =========================== aangetrouwde … = en-lois de ouders = les parents vader, moeder, kind, broer, zus = père, mère, enfant, frère, soeur zoon, dochter, schoonzoon, schoondochter = fils, fille, fils ???, fille??? grootmoeder, grootvader = grand-mère, grand-père opa… oma = pépé… mémé neef, achterneef, nicht, achternicht = cousin, neveu, nièce, cousin, mijn oom, mijn tante = mon oncle, ma tante buren = les voisins bovenburen, onderburen = les voisins à l'étage, les voisins vers la bas vriendin, vriend, vrienden = copine/petite amie/fiancée, ami/copain, amis verloofde, anoniem = fiancée, anonyme echtgenoot, echtgenote = marie, femme mijn vriend, mijn vriendin = mon ami/copain, ma copine/petite amie/fiancée trouwdag = anniversaire de mariage vaderdag, moederdag = lle fête de pères, la fête de mères WINKEL - <TOP> =========================== de winkel is open = le magasin est ouvert openingstijden = les heures d'ouverture beiden = les deux BADKAMER - <TOP> =========================== bad, badkamer = baignoire, salle de bains handdoek, washandje = serviette, débarbouillette badhanddoek = serviete de bain kam, haarborstel, borstel = peigne, brosse à cheveux, brosse kraan, douche, bad = robinet, douche, baignoire zeep, champoo, lotion, crème = savon/lessive, shampoing, lotion, crème wasbak, föhn = /lavabo/évier, sèche-cheveux scheermes/scheerapparaat = rasoir spiegel, glasplaat, kastje = miroir, platine, cabinet, ventilator, afzuiger, afzuiging = ventilateur, extracteur, extraction linnenkast = garde-robe toilet/toiletpot, bidet = WC, bidet mag ik van je toilet gebruik maken = puis-je utiliser vos toilettes tandenborstel, tandpasta = brosse à dent, dentifrice vrij, bezet = libre, occupé BEROEPEN - <TOP> =========================== beroepen = professions accountant = comptable boer, tuinder, hovenier = agriculteur, jardinier, jardinier ondernemer = entrepreneur sociaal werker = travailleur social programmeur = programmeur informatique schrijver, dichter = écrivain, le poète vertaler, tolk = traducteur, interprèteur bakker, slager, groenteman = boulangerie, boucher, épicerie drogisterij, apotheek = pharmacie, pharmacie timmerman, loodgieter, huisschilder = charpentier, plombier, peintre reclame-ontwerper = concepteur de la publicité advertenties, brochures, stylings = annonces, brochures, stylings schilder, huisschilder = peintre, peintre en bâtiment barkeeper = barman ??? juwelier = bijouterie NOG VERWERKEN - <TOP> =========================== schaken = échecs cartoon = dessin animé televisieprogramma = programme télévisée vogels = oiseaux radioprogramma = programme radio raconter = vertalen ? = jouet speelkaart = carte à jouer kleiner, groter = moins/plus petite, plus/plus grande tweeling/tweeling zus = soeur jumelle betaalpas, creditcard = carte de débit, carte bancaire ik betaal contanr = je paierai en liquide ik neem het, ik snap het = je le prends, je vois Wat denk je? =Qu'en pensez-vous neem de eerste links = prenez la première à gauche eerste, tweede, derde, vierde = premier, deuxième, troisième, quatrième ga rechtdoor = aller tout droite dat is prima = ça irait hoeveel kost = combien coûte kan ik je = puis-je vous wie rijdt er? = Qui conduit? dichtbij, ver , hier, daar = proche, loin, ici, là dichtsbijzijnde = le plus proche part = partie vertrekt = décolle verlaat = quitte hoe ver? = quelle est la distance? ? = prêts terug = ? ? = pendant besturen/rijden, zij bestuurt, zij besturen = conduire, elle conduit, ils conduisent hoe kom ik = comment vais-je à... hoe kom ik bij... = comment puis-je aller à... waar ben ik? = ou suis-je? dit, dat, = ? mooie ochtend, mooie avond = belle matinée, belle soirée mooie dag = belle journée Wij zullen in de avond arriveren... = nous arriverons dans la soirée vragen, ik vraag = demander, je demande de richting = des indications kunt u mij = pouvez-vous ga links/rechts = tourner à gauche/droite vervolg = continuez hoe kom ik daar = comment y va-t-on varkensvlees, rundvlees, = kalfsvlees, lamsvlees = thriller, komedie, drama, western = thriller, comédie, drame, western romatiek, actie, documentaire = romantique, action, documentaire avontuur, musical = aventure, musical carburant, = brandstof, politieagent, schieten = policier, tirer besluiten, ik besluit = décidee, je décide, nous décidons toon me, blijkt dat, tonen = montrez-moi, montrer que, montrer allebei = tous les deux zin = phrase huur = loyer <TOP> ================================== HIERONDER LEESTEKENS VERVANGEN ================================== boek = livre notitieboekje = carnet handboek = manuel woordenboek, encyclopedie = dictionnaire, encyclopedie roman = roman engel, kerst = ange, Noël park = parc kapitaal = capitale hoofdstad = capital meerdere = plusieurs frequentie = fréquence geld = argent kunnen we = peut-on internetcafe = cyber café cafeïnevrije koffie =café décaféiné vruchtensap = jus de fruit suiker = sucre spiegelei, een gekookt ei = un oeuf au plat, un oeuf à la coque worstjes = saucisses te vet, te zoet, te zout, te zuur = trop gras, trop sucré, trop salé, trop acide !!! deze = ceci/celles-ci Okay/oké = d'accord roman, boek = roman, livre/nouvelle (schrijven) open haard = cheminée gebruiken = utiliser vergunning = permis kiosk = kiosque Mondly Quiz - Opnieuw 24 / 23 / 22 / 21 / 20 / 19 / 18 / 17 / 16 / 15 / 14 / 13 / 12 / 11 / 10 / 09 / 08 /
|
|